vrijdag 28 oktober 2016

Kabouters


Het is herfst. Het bos ziet er mooi uit. De blaadjes aan de bomen zijn rood en geel. Job en Jelle lopen over het bospad. Papa en mama lopen ook over het bospad. ‘Kijk, een eikel!’ zegt Jelle en hij pakt het van de grond. ‘Dat is geen eikel,’ zegt Job, ‘dat is een dennenappel.’ Jelle kijkt nog eens goed en zegt: ‘Mama, dit is toch een eikel?’

‘Dat is een dennenappel,’ antwoordt mama. ‘Verderop staat een eikenboom. Kom maar mee, dan laat ik je zien wat een eikel is.’ Onder de eikenboom liggen allemaal kleine nootjes met een hoedje op. ‘Dit zijn eikeltjes!’ roept Job enthousiast. ‘En weet je ook door wie de eikeltjes gegeten worden?’ vraagt papa. Job denkt even na en dan weet hij het: ‘Eekhoorntjes!’ Jelle denkt ook na en roept dan: ‘Kaboutertjes!’

‘Haha, kabouters bestaan niet,’ lacht Job. Maar Jelle weet zeker dat er kabouters in het bos wonen. ‘Kabouters wonen in de paddenstoelen,’ zegt Jelle. ‘Niet waar,’ zegt Job. ‘Wel waar!’ roept Jelle boos. ‘Geen ruzie maken,’ zegt mama. ‘Laten we de paddenstoelen gaan zoeken. Dan kijken we of er kaboutertjes in wonen.’ Dat is een goed idee.

De jongens gaan van het bospad af. Ze klauteren over takken en rennen over het mos. Dan schreeuwt Job: ‘Ik heb ze gevonden!’ ‘Ja! Kabouters!’ roept Jelle blij. ‘Nee gekkie, de paddenstoelen!’ lacht Job. Job heeft een groepje paddenstoelen gevonden. Papa en mama komen ook kijken.  ‘Ik zie geen deurtje,’ zegt papa, ‘en ook geen ramen.’ En mama zegt: ‘Hier wonen geen kaboutertjes.’

Jelle kijkt verdrietig. Maar dan zegt hij: ‘Deze paddenstoelen zijn niet rood. En ze hebben geen witte stippen. Dit is geen kabouterhuisje.’ ‘Dan zoeken we verder,’ zegt Job. Job vindt paddenstoelen zoeken wel een leuk spelletjes. Ze zoeken overal. Achter de bomen, onder de takken, tussen de stuiken. Job klimt zelfs in de bomen. En Jelle graaft in het zand. Maar rood met witte paddenstoelen vinden ze niet. De kabouterhuisjes zijn goed verstopt.

Dan moet Job plassen. Hij loopt naar een dicht begroeid plekje waar niemand hem kan zien.  Verscholen achter de boom ziet Job een paddenstoel. De paddenstoel is rood met witte stippen. ‘Kom snel hier!’ schreeuwt Job uitbundig. Papa, mama en Jelle komen snel kijken.

‘Ja! Kabouters!’ juicht Jelle als hij de rood met witte paddenstoel ziet. Maar ook deze paddenstoel heeft geen deurtje. En ook geen raampjes. ‘Hier wonen ook geen kabouters,’ zegt papa. ‘Ik denk dat kabouters niet bestaan,’ zegt mama. Mama knuffelt Jelle. En Jelle fluistert zachtjes in haar oor: ‘Ik denk het ook niet.’ ‘Ik zei het toch!’ zegt Job, 'kabouters bestaan niet. Maar de volgende keer gaan we weer kabouters zoeken. Want kabouters zoeken was super leuk!’  


vrijdag 14 oktober 2016

Hut

Achter het huis van Job en Jelle is een speeltuin. Het is daar erg leuk. Er staat een schommel, een wip en een glijbaan. Maar het leukste zijn de bomen en de struiken achter de speeltuin. Want daar is de hut van Job en Jelle!

Job is hoog in de boom geklommen. ‘Kijk eens hoe hoog ik ben,’ roept Job naar beneden. Jelle kijkt omhoog. ‘Ik ben nog hoger dan de schommel!’ roept Job uit. Jelle kan niet in de boom klimmen. Hij is nog te klein. Jelle zit op een grote tak onder de boom. Samen met Aap. Ze spelen in de hut.

Jelle pakt een blaadje van de grond zegt tegen Aap: ‘Deze limonade is voor jou.’ Jelle doet net alsof het blaadje een beker limonade is. Dan geeft Jelle een takje aan Aap. ‘Je mag er ook een koekje bij,’ zegt Jelle. ‘Job, wil jij ook wat drinken?’ roept Jelle naar boven. Maar Job heeft geen tijd om te drinken. Job ziet gevaar! En hij roept: ‘Pas op, we hebben een indringer in onze hut!’ Jelle weet niet wat een indringer is. Maar het klinkt gevaarlijk. Snel pakt Jelle zijn aap en drukt hem stevig tegen zich aan.

‘Kijk, hier zit hij!’ zegt Job. Job wijst naar een grote spin. De spin zit tussen de takken van de boom. Job is bang voor spinnen. ‘Wil jij deze indringer weg halen?’ vraagt Job aan zijn broertje. Jelle is niet bang voor spinnen. Maar de spin zit te hoog. Jelle kan er niet bij. Dus roept Job: ‘Mama! Help!’

Mama loopt naar de hut. Daar ziet ze Job hoog in de boom zitten. ‘Job, kom eens heel snel naar beneden!’ zegt mama streng. ‘Dat is veel te gevaarlijk. En zo maak je de boom kapot.’ Job klimt voorzichtig uit de boom. ‘Maar die spin zit ook heel hoog. En die moet weg!’ zegt job. ‘Laat die spin maar rustig zitten.’ zegt mama. ‘De spin woont ook in jullie hut. Jullie hebben een huisdier.’

Job vindt een huisdier wel gezellig. De spin mag in de hut wonen. ‘We hebben geen huisdier maar een hutdier,’ zegt Job. De spin woont boven in de hut. En Job blijft beneden. Want zo’n hutdier is wel een beetje eng.

‘Wil je limonade?’ vraagt Jelle aan mama. Jelle geeft een mooi blad aan mama. ‘Wat, lekker!’ zegt mama. ‘Maar zullen we thuis echte limonade gaan drinken?’ ‘Ja! Met een koekje erbij,’ roept Jelle.

Thuis drinken Job en Jelle limonade. Ineens ziet Job iets over de muur lopen. ‘Kijk mama, een spin!’ roept Job. ‘Getsie!’ zegt mama. ‘Ik wil geen spin in huis. Waar zit dat beest?’ De spin is snel achter de bank gekropen. En Job zegt: ‘Laat de spin maar rustig zitten. Deze spin woont bij ons in huis. Nu hebben we een huisdier én een hutdier!’

Maar vindt mama een spin als huisdier ook gezellig?

zaterdag 8 oktober 2016

Appels


Job en Jelle zijn in de boomgaard. Vandaag mogen ze appels plukken. Met een mandje lopen ze langs lange rijen appelbomen. De appels zien er lekker uit. Job wijst naar een boom vol met mooie rode appels en vraagt:  ‘Mag ik uit deze boom een appel plukken?’ Dat mag! Job loopt naar de boom en plukt een grote appel. Dan stopt hij de appel in het mandje.

Jelle wil ook een appel plukken. Hij kiest een mooie groene appel uit. Jelle trekt aan de appel. Maar de appel zit stevig vast aan de boom. ‘Laat mij die appel maar plukken,’ zegt Job tegen zijn broertje. ‘Jij bent nog niet sterk genoeg.’ Job trekt aan de appel. Maar de appel zit echt goed vast. Job kan de appel ook niet plukken.

‘Die appel is nog niet rijp,’ zegt mama. ‘Een appel die nog niet rijp is zit heel goed vast. Je kan ze pas plukken als ze rijp zijn. Of ze vallen vanzelf op de grond,’ legt mama uit. Jelle ziet onder de boom veel appels liggen. Hij raapt de appels op en stopt ze in het mandje.

Job plukt de rijpe appels uit de boom. En Jelle raapt alle appels van de grond. Al snel zit het mandje helemaal vol. Van al dat plukken en rapen hebben ze trek gekregen. ‘Willen jullie een appel proeven?’ vraagt mama. Dat willen de jongens wel. ‘Ik wil een rode appel,’ zegt Job en hij pakt een rode appel uit het mandje. Jelle vindt groene appels lekker. En hij kiest een mooie groene appel uit.

De appels zijn heerlijk. Job heeft zijn appel opgegeten. Alleen het klokhuis is nog over. Jelle heeft zijn appel ook opgegeten. Maar waar is het klokhuis gebleven?

‘Jelle, waar is jouw klokhuis?’ vraagt Job. ‘In mijn mond,’ antwoordt Jelle met volle mond. Jelle doet zijn mond wijd open. Job ziet het klokhuis in zijn mond zitten. ‘O nee! Je hebt de pitjes opgegeten!’ roept Job verschrikt. ‘Dan groeit er een appelboom in je buik!’ Jelle spuugt de appel snel uit. Maar het is al te laat, de pitjes zitten al in zijn buikje. Jelle huilt: ‘Ik wil geen appelboom in mijn buik.’

‘Het pitje heeft aarde, water en zon nodig om te kunnen groeien,’ zegt mama, ‘in jouw buikje groeit geen appelboom.’ Gelukkig maar. Jelle veegt zijn tranen weg. ‘Wat gebeurt er dan met het pitje?’ wil Job weten. ‘Morgen poept Jelle het pitje weer uit,’ antwoordt mama. Dat is grappig. En Job lacht:  ‘Haha, Jelle poept pitjes!’ Jelle vindt het niet erg om pitjes te poepen. Hij lust nog wel een appel. Met pitjes.

donderdag 6 oktober 2016

Circus


Het circus is in de stad! De voorstelling begint bijna dus Job fietst zo hard als hij kan. Jelle zit bij papa achterop de fiets en zingt vrolijk: ‘Wij gaan naar het circus, het circus, het circus!’ Ze zijn er bijna. ‘Ik zie de circustent!’ roept Job enthousiast. En Job fietst nog harder. ‘Het circus!’ roept ook Jelle. En Jelle zingt nog harder.

Dan zijn ze bij het circus. Papa koopt drie kaartjes bij de kassa. Een kaartje voor Job. Een kaartje voor Jelle. En een kaartje voor papa. Job pakt zijn kaartje en huppelt naar de circustent. Jelle pakt de hand van papa vast. Jelle vindt het circus best wel spannend.

De circustent is groot en binnen is het donker. Job zit naast papa op de tribune. En Jelle is bij papa op schoot gekropen. Dan gaat de muziek aan. En gekleurde lichten flitsen door de tent. Jelle schrikt en kruipt weg in de armen van papa. De show begint. Vol bewondering kijken Job en Jelle naar de circuspiste.

De circusdieren doen moeilijke kunstjes. Iedereen lacht om de grappige clowntjes. Acrobaten zwaaien aan de trapeze. De jongleurs gooien en vangen wel 10 ballen tegelijk en er is een vuurspuwer! Het is een geweldige show.

‘Als ik groot ben ga ik bij het circus,’ zegt Job als ze weer thuis zijn. ‘Dan word ik vuurspuwer!’ Job vindt vuurspuwen super stoer. ‘Dat is veel te gevaarlijk,’ zegt papa, ‘dan kun je beter jongleur worden.' 'Mag ik dan ook bij het circus?’ vraagt Jelle. ‘Ja hoor, dan ben jij een clowntje,’ antwoordt Job. Maar dat wil Jelle niet. ‘Ik wil met de hondjes spelen,’ zegt Jelle.  Circushondjes zijn lief en heel goed in kunstjes.

‘Kom mee, dan gaan we oefenen,’ zegt Job tegen zijn broertje. Even later spelen Job en Jelle circusje met de knuffels van Jelle. Net als de circushondjes doen de knuffels de moeilijkste kunstjes. Jelle gooit zijn knuffel konijn hoog in de lucht. ‘Konijn maakt een salto!’ roept Jelle enthousiast. ‘Ik ben jongleur,’ zegt Job. Hij gooit drie knuffels tegelijk in de lucht. Hij probeert de knuffels te vangen. Maar de knuffels vallen op de grond. Jelle vindt de vliegende knuffels leuk. ‘Nog een keer!’ juicht Jelle. Job gooit de knuffels nog een keer in de lucht. Nu vangt Job één knuffel en Jelle juicht: ‘Goed zo!’ Maar Job wil alle knuffels vangen. Hij probeert het nog een keer. De knuffels vliegen weer door de lucht. Maar het lukt Job niet om alle knuffels te vangen.

‘Dit is te moeilijk,’ zegt Job na heel veel oefenen. ‘Ik kan beter vuurspuwer worden!’