Het is herfst. Het bos ziet er mooi uit. De blaadjes aan de
bomen zijn rood en geel. Job en Jelle lopen over het bospad. Papa en mama lopen
ook over het bospad. ‘Kijk, een eikel!’ zegt Jelle en hij pakt het van de
grond. ‘Dat is geen eikel,’ zegt Job, ‘dat is een dennenappel.’ Jelle kijkt nog
eens goed en zegt: ‘Mama, dit is toch een eikel?’
‘Dat is een dennenappel,’ antwoordt mama. ‘Verderop staat
een eikenboom. Kom maar mee, dan laat ik je zien wat een eikel is.’ Onder de
eikenboom liggen allemaal kleine nootjes met een hoedje op. ‘Dit zijn
eikeltjes!’ roept Job enthousiast. ‘En weet je ook door wie de eikeltjes
gegeten worden?’ vraagt papa. Job denkt even na en dan weet hij het:
‘Eekhoorntjes!’ Jelle denkt ook na en roept dan: ‘Kaboutertjes!’
‘Haha, kabouters bestaan niet,’ lacht Job. Maar Jelle weet
zeker dat er kabouters in het bos wonen. ‘Kabouters wonen in de paddenstoelen,’
zegt Jelle. ‘Niet waar,’ zegt Job. ‘Wel waar!’ roept Jelle boos. ‘Geen ruzie
maken,’ zegt mama. ‘Laten we de paddenstoelen gaan zoeken. Dan kijken we of er
kaboutertjes in wonen.’ Dat is een goed idee.
De jongens gaan van het bospad af. Ze klauteren over takken
en rennen over het mos. Dan schreeuwt Job: ‘Ik heb ze gevonden!’ ‘Ja!
Kabouters!’ roept Jelle blij. ‘Nee gekkie, de paddenstoelen!’ lacht Job. Job
heeft een groepje paddenstoelen gevonden. Papa en mama komen ook kijken. ‘Ik zie geen deurtje,’ zegt papa, ‘en ook geen
ramen.’ En mama zegt: ‘Hier wonen geen kaboutertjes.’
Jelle kijkt verdrietig. Maar dan zegt hij: ‘Deze
paddenstoelen zijn niet rood. En ze hebben geen witte stippen. Dit is geen
kabouterhuisje.’ ‘Dan zoeken we verder,’ zegt Job. Job vindt paddenstoelen
zoeken wel een leuk spelletjes. Ze zoeken overal. Achter de bomen, onder de
takken, tussen de stuiken. Job klimt zelfs in de bomen. En Jelle graaft in het
zand. Maar rood met witte paddenstoelen vinden ze niet. De kabouterhuisjes zijn
goed verstopt.
Dan moet Job plassen. Hij loopt naar een dicht begroeid plekje
waar niemand hem kan zien. Verscholen achter
de boom ziet Job een paddenstoel. De paddenstoel is rood met witte stippen.
‘Kom snel hier!’ schreeuwt Job uitbundig. Papa, mama en Jelle komen snel
kijken.
‘Ja! Kabouters!’ juicht Jelle als hij de rood met witte
paddenstoel ziet. Maar ook deze paddenstoel heeft geen deurtje. En ook geen
raampjes. ‘Hier wonen ook geen kabouters,’ zegt papa. ‘Ik denk dat kabouters
niet bestaan,’ zegt mama. Mama knuffelt Jelle. En Jelle fluistert zachtjes in
haar oor: ‘Ik denk het ook niet.’ ‘Ik zei het toch!’ zegt Job, 'kabouters bestaan niet. Maar de
volgende keer gaan we weer kabouters zoeken. Want kabouters zoeken was super
leuk!’