woensdag 17 juli 2019

Fietsen


Job heeft een nieuwe fiets. Een echte grote jongens fiets. Eerst had hij een kleine jongensfiets. Job kan daar al heel goed op fietsen, zonder zijwieltjes. Die fiets is nu voor Jelle. Jelle kan nog niet fietsen, dat moet hij nog leren. Papa heeft de zijwieltjes uit de schuur gehaald en aan de fiets vastgezet. Om te oefenen gaan de broertjes samen met papa naar het pleintje om de hoek. Job loopt trots met zijn grote fiets aan de hand. En Jelle zit heel stoer op zijn fietsje. Papa duwt hem, want trappen kan Jelle nog niet.

Dan zijn ze bij het pleintje. Job probeert op te stappen maar de fiets is veel te hoog. ‘Papa, het lukt niet!’ roept Job, ´Deze fiets is veel te hoog.´ Papa laat Jelle los en loopt naar Job. ‘Je benen zijn lang genoeg,´ zegt papa, ´Ik hou je fiets wel vast.’ Job probeert het nog een keer. Hij tilt zijn been zo hoog op als hij kan, maar het lukt echt niet. ‘Die stang zit in de weg,’ moppert Job. ‘Die stang hoort bij een grote jongensfiets’, legt papa uit, ‘Je moet je been nu over het zadel heen zwaaien om op te kunnen stappen.’ Papa houdt de fiets een beetje schuin en Job zwaait zijn been over het zadel. Het lukt! Job zit op de grote fiets. Hij kan nog net met zijn tenen bij de grond.



‘Fietsen maar!’ zegt papa en hij laat de fiets los. ‘Niet loslaten!’ roept Job uit. Hij kan al fietsen maar op deze grote fiets is het best een beetje eng. Papa kijkt even naar Jelle. Jelle zit op zijn fiets, nog altijd op dezelfde plek. ‘Jelle, probeer zelf maar te trappen,’ zegt papa. Jelle schudt zijn hoofd en zegt: ‘Ik kan nog niet trappen, jij moet me duwen.’ Jelle moet heel even wachten. ‘Ik help Job even en daarna kom ik jou helpen,’ zegt papa. Papa duwt Job en rent een stukje mee. Job trapt en trapt en de fiets gaat veel te snel voor papa. Dan laat papa los en Job roept blij: ‘Ik fiets!’

Papa loopt terug om Jelle te helpen. Jelle klapt in zijn handen en roept: ‘Goed zo, Job!’ Dan horen ze Job gillen. ‘Help! Help!’ Job fietst door de bocht en slingert heen en weer. Hij probeert te remmen door zijn voeten op de grond te zetten maar de fiets is te hoog. Papa rent naar Job toe en roept: ‘Trap achteruit!’ Job houdt zijn stuur stevig vast en zet zijn voeten op de trappers. Dan trapt hij achteruit. Gelukkig! De fietst stopt en Job kan afstappen. Maar Job vergeet dat hij zijn been over zijn zadel moet zwaaien en stoot zijn been tegen de stang. De fiets valt en Job valt ook. Job huilt. Papa is snel bij hem en helpt Job en de fiets overeind. ‘Het fietsen gaat goed maar zullen we samen nog even oefenen met opstappen en afstappen?’ Job knikt en veegt zijn tranen weg. ‘En ook met de bochten.’



Job oefent op de grote fietst. Papa helpt net zolang met opstappen, afstappen en de bochten tot het helemaal zelf lukt. Trots fietst Job rondjes op zijn grote fiets. Nu kan papa Jelle leren fietsen. Maar waar is Jelle? Jelle en zijn fiets staan niet meer op de plek waar ze net stonden. Papa kijkt het pleintje rond en ziet nog net een stukje van de fiets achter het speelhuisje. Het duurde zo lang dat Jelle maar in het huisje is gaan spelen. ‘Jelle is met zijn fiets naar het huisje gelopen,’ zegt Job. ‘Kom Jelle, dan leer ik je fietsen,’ roept papa. ‘Ik kan al fietsen!’ roept Jelle terug vanuit het huisje. ‘Ik ben toch hierheen gefietst!’ Dat willen papa en Job wel eens zien.


Ja hoor! Jelle kan echt fietsen. Stoer fietst Jelle een rondje op zijn fiets en Job fietst trots achter hem aan. 




maandag 1 juli 2019

Brandweer


`Taatuu taatuu!` Jelle rijdt met zijn brandweerauto door de kamer. Met hoge snelheid komt hij de bocht om. ´Waar is de brand?’ vraagt Job. Jelle kijkt om zich heen. ‘Daar! Bij de open haard,’ roept hij, ‘snel eropaf!’  Jelle scheurt met zijn brandweerauto naar de brand. ‘Taatuu taatuu!’ roept hij nu nog harder. Vlak voor de open haard staat een lange file. De autootjes van Job staan keurig in een rij. ‘Stop!’ roept Job. ‘Kijk uit voor mijn auto’s!’ De brandweerauto stopt, hij kan niet verder. ‘Zo kan ik de brand niet blussen,’ zegt Jelle beteuterd. Job kijkt naar de grote rode brandweerauto. ‘Je kan de ladder toch gebruiken,’ stelt hij voor. Job trekt de ladder van de brandweerauto zo ver mogelijk uit, maar de ladder is niet lang genoeg. ‘De brand is veel te ver weg,’ zegt Jelle, ‘Hoe kan ik de brand nou blussen?’

Job en Jelle denken even na. ‘Ik weet het,’ zegt Jelle, ‘Mijn brandweerauto kan over de auto’s vliegen!’ Hij wil zijn brandweerauto al optillen maar Job houdt hem tegen. ‘Vliegende brandweerauto’s bestaan niet,’ zegt Job. ‘Ik rij mijn auto’s wel weg. Het is toch veel te gevaarlijk zo dicht bij de brand.’ Job pakt het voorste autootje en rijdt hem naar de andere kant van de kamer. Dan komt hij  terug voor de volgende auto. Jelle helpt mee. Eén voor één rijden ze de auto’s weg. Na een tijdje is de file verplaatst en kan de brandweer de brand blussen.

De auto’s van Job zijn niet meer in gevaar voor de brand. Op veilige afstand staan ze netjes in een rij. Jelle is druk bezig met het blussen van het vuur. Job wil ook wel iets spannends doen, maar hij heeft geen brandweerauto. Dan bedenkt hij iets! ‘Dit is een racebaan,’ zegt Job, ‘Vandaag is de superspannende racewedstrijd.’ Job pakt het voorste autootje. Geconcentreerd rijdt hij het autootje naar de start. ‘Klaar voor de start….. AF!’ roept Job en hij laat het autootje door de kamer racen. ‘Die kwam ver!’ juicht Job. Dan pakt hij het volgende autootje. Die auto komt net iets verder en ligt nu op kop. Bij de start staat alweer een auto.  Maar ondertussen is Jelle klaar met het blussen van de brand. Het vuur is uit en de ladder is binnen gehaald. Rustig en zonder sirene rijdt de brandweerauto verder. Jelle heeft niet door dat de kamer is veranderd in een racebaan. Precies op het moment dat de brandweerauto midden op de racebaan staat komt er een auto aan gevlogen. ‘Pas op!’ roept Job maar het is al te laat. Met een vaart rijdt het autootje tegen de brandweerauto aan. Het autootjes vliegt door de lucht en komt op ondersteboven op de grond terecht.

Van schrik slaat Jelle zijn handen voor zijn ogen. ‘Jelle, wat doe je nou?’ vraagt Job. ‘Je bent de brandweer! Je moet de raceauto helpen.` Jelle wist niet dat de brandweer veel meer doet dan branden blussen, ze helpen iedereen in nood. Snel pakt Jelle de brandweerauto en rijdt naar de raceauto. ´Taatuu Taatuu!.´ Met een gek stemmetje roept Job: ‘Help! Ik ben over de kop gevlogen.’ Jelle kijkt verbaasd. ‘Kan een auto wel vliegen?’ Job knikt. ‘Alleen als je echt heel erg hard gaat.’ Voorzichtig zet Jelle de racewagen weer op zijn wielen en denkt: Gelukkig heb ik een brandweerauto, racen is veel te gevaarlijk.’